​​Om de community op te bouwen was het voor de Vlaamse Landmaatschappij belangrijk om eerst zicht te krijgen op de leefwereld van de bedrijven.
Hoe werken ze? Hoe nemen ze beslissingen? Hiervoor zijn specifieke consultants ingehuurd met kennis van de sector en relaties gelegd met VOKA. Ook zijn diepte interviews gedaan met bedrijfsleiders.  Hierdoor kregen we een zicht op de toegevoegde waarde en elementen die voor bedrijven van tel  zijn om mee te werken aan natuurbehoud. Ook verzamelden we praktische tips over de manier van communiceren richting bedrijven, de opzet van events, de stijl van presenteren.

De bedrijven en natuur/landschap sector zijn in een volgende stap samengebracht op een netwerkmoment.  Op dit kick-off moment was ruimte om kennis te maken met elkaar en met de twee kanten van het verhaal. De bedrijfskant werd vertolkt door een bedrijfsleider die inging op ' wat is plek van MVO, duurzaamheid en biodiversiteit in mijn bedrijfsvoering'. De biodiversiteitskant werd geïllustreerd  door samen op terrein te gaan zien wat het concreet zou kunnen inhouden. Een voordeel hier was dat er al daadwerkelijk realisaties van de VLM te zien waren. Naast deze inhoudelijke toelichting was er voldoende ruimte om uit te wisselen en in interactie te gaan. Tijdens deze interactie kwam bijkomende informatie naar boven zoals het belang van een goede gebiedsvisie, het beperken van kosten door ander beheer en de esthetiek van de natuur rond bedrijventerreinen. De netwerkmomenten waren succesvol doordat concreet (op terrein) realisaties getoond konden worden en bij leefwereld van de betrokkenen (op bedrijfsterrein) werd aangesloten. Ook werd het netwerkmoment in elk van de gebieden georganiseerd zodat dat lokale stakeholders aangesproken konden worden en community gevormd kon worden op maat van het specifieke gebied.

Na de aftrap van de community, op de netwerkevents, is een volgende stap gezet, nl op maat van de betrokken bedrijven gaan kijken welk engagement men concreet in de praktijk kon opnemen en op die manier de vouchers waarvoor interesse was ook effectief te realiseren. Voor deze inrichtingsworkshops is een verschillende aanpak gevolgd.​ Bij sommige bedrijven werd gekozen voor een individuele aanpak, daarbij wordt/werd voor 1 bedrijf een plan ontwikkeld (Thon hotel). Heel effectief bleek de 'direct-op-terrein-gaan-zien ' aanpak. Samen met de bedrijfsleider werd direct op het terrein toegelicht wat wel en niet mogelijk zou kunnen zijn. Vervolgens werden de suggesties vervat in een plan. Het zeer sterke aan deze aanpak was dat direct kon ingespeeld worden op elementen die op het terrein zichtbaar waren. Deze individuele benadering heeft als voordeel dat sneller en gerichter kan gewerkt worden naar technische details en afspraken toe. Het is praktisch ook gemakkelijker te organiseren. Je bent ook niet afhankelijk van de interesse van andere naburige bedrijven.

Een andere manier was om een collectieve plannings- en ontwerpsessie te organiseren. Daarbij werd niet alleen gekeken naar de inrichting van het individuele bedrijf, maar werd ook gekeken naar de relaties en de samenhang tussen de verschillende bedrijfspercelen en de publieke ruimte. Deze collectieve sessie werd aangepakt via een variant op de MAP IT ​methode​. Elke aanwezige kreeg via een menukaart een set van maatregelen (incl. uitleg over kostprijs, functie, geleverde (ecosysteem)diensten). Vervolgens werd men uitgenodigd om met stickers zelf een plan op te bouwen voor zijn terrein. De meer collectieve aanpak (Horing) heeft als voordeel dat gestreefd kan worden naar een ecologische en landschappelijke samenhang tussen de verschillende bedrijfspercelen. Zo kan er een wederzijdse bevruchting en kruisbestuiving zijn van ideeën (elkaar stimuleren, oppeppen, goed voorbeeld geven). Eventueel kan dit ook leiden tot een synergie en schaalvoordeel voor de implementatie (terreinrealisatie). In deze context kan mogelijk gedacht worden aan groepsaankoop van materiaal, groepsinrichting door een gezamenlijke aannemer of een gezamenlijk beheer. De haalbaarheid van deze collectieve aanpak zal nog moeten aangetoond worden in de praktijk.

Een derde benadering was/is een meer thematische benadering (bv met de immo's, de hotelsector). Deze bedrijven, zijn niet geografisch met elkaar verbonden, maar wel qua soort activiteit. Ze zijn ook vaak op verschillende plaatsen in Vlaanderen actief.  Ondanks de focus op gebieden rond Brussel is het dan ook interessant om met hen van gedachten te wisselen over andere plaatsen dan de projectgebieden waar zij ook actief zijn en behoefte hebben of mogelijkheden zien voor het werken aan biodiversiteit. In deze workshops lag dan eerder de focus op de  kennisuitwisseling over wat het voor hen betekent om met natuur iets te doen, welke ervaringen men hier of elders al heeft etc..